Het burgerschap van de stad Maastricht kon men op twee manieren verkrijgen: n.l. door geboorte en door aanneming.

De procedure voor de aanneming van nieuwe burgers was ongeveer als volgt:

1. toetreden tot lid van een van de Maastrichtse ambachten en betalen van het verschuldigde ambachtsgeld
2. een bewijs van goed gedrag uit de vorige woonplaats overleggen
3. in de stad woonachtig zijn en blijven
4. voordracht van de gouverneur van het door de kandidaat-burger gekozen ambacht aan:
      - de hoogschout van zijn partij, de Luikse of de Brabantse [Maastricht was tot 1796 n.l. tweeherig, d.w.z. de stad had twee bazen n.l. de Prinsbisschop van Luik         en de Hertog van Brabant en zijn rechtsopvolgers]
      - de burgemeesters van de stad
5. ‚portergeld’ betalen of een lederen brandemmer ter beschikking van de stad stellen.
6. eed van trouw aan de heer tot wiens jurisdictie hij behoort en aan de stad Maastricht.

Omdat de stad tweeherig was, waren er ontrent de aanneming en eedaflegging van de burgers 3 soorten registers bijgehouden, te weten van de Luikse schout, de Brabantse schout en van de burgemeesters.